Het is hoogzomer in Engeland. Witte benen, verbrande nekken en rieten hoedjes zoeken zuchtend verkoeling aan de kust. Ook wij zijn de afgelopen weken de kustlijn gevolgd. We zwemmen in de zee, in een beek in de schaduw van een brug en in ons bed, als we na een nacht waarin het nauwelijks afkoelt, weer eens badend in het zweet wakker worden. We bewandelen de eindeloze voetpaden en komen niemand tegen. We kopen een radiootje en luisteren naar een schreeuwende voetbalcommentator en soms parkeren we de bus een nacht voor een pub zodat we met de bierbuiken mee kunnen schreeuwen. We douchen op het strand (een jongetje gebruikt ons shampooschuim voor zijn slotgracht van zand) maar meestal douchen we niet. Er zijn dagen dat we vergeten ons gezicht te wassen en tandenpoetsen het enige is wat we doen. Onze shirts dragen we minimaal een week. Ik vind het heerlijk, meestal.

Maar vandaag schrijf ik niet over het weer. Niet over de kilometers over veel te kleine wegen met m’n blote voeten op het dashboard en het raam open zodat m’n haar aan het einde van de dag een grote bos klitten is. Ik schrijf niet over hoe het wonen in een bus niet draait om ukelele leren spelen op een verloren woensdagochtend, maar om waar parkeren we in godsnaam de bus om te slapen, wat gaan we eten, hoe komen we het snelst bij een openbaar toilet voordat ik in volle paniek de zoveelste struik met brandnetels in ren (Thijs met de schep in m’n kielzog)? Het gaat niet over de kleine tegenslagen die immens lijken: een omgevallen pot tahini in je koelkast, een steile oprit met een smalle brug en de eerste grote deuk in ons rijdende huis, een ontstoken voet door de vele horzelbeten. Vermoeidheid ook, door het constant onderweg zijn, de indrukken, de ontmoetingen. Vandaag schrijf ik over hen die de eerste twee maanden van ons reizende bestaan zo mooi hebben gemaakt, een greep uit de ontmoetingen met de mensen onderweg.

Via vrienden van vrienden (we hebben inmiddels een indrukwekkende collectie opgebouwd) komen we terecht in Cornwall. In de stiekeme hoop dat we daar misschien een nacht of twee onze bus mogen parkeren (zie vorige alinea: plek om te slapen, toilet) en zo rustig de omgeving kunnen verkennen rijden we naar het huis van Chris en Ties. Met open armen worden we ontvangen door een metersbrede glimlach met roze gestifte lippen. Vannacht slapen we niet in de bus, geen sprake van. Er is een logeerkamer (de geur van vers beddengoed) met een badkamer helemaal alleen van ons. Ik druk m’n neus in de schone handdoeken en was m’n handen met lavendelzeep en warm water. Binnen 30 minuten liggen onze vieze sandalen in de zonnige hal, draait onze eerste was en zitten wij met koud bier en de roze gestifte lippen van de lieve Ties in de tuin. Er is pizza, nog meer bier, we schudden nieuwe handen, nog een paar halve liters, een biertje toe dan, en dan toch nog die ene cider en dan eindelijk dat zachte bed. We laten onze katers uitwaaien op de kliffen en eten samosa’s op een parkeerplaats. Witte wijn op het strand, een veganistische barbecue, nog één wasje nu het nog kan en weer die extase van een warme douche. We worden compleet in de watten gelegd, er wordt niets terugverwacht. Deze doorgewinterde reizigers geven terug wat zij ooit hebben ontvangen tijdens hun avonturen. Pay it forward, dat is alles.

We vinden een nieuwe werkplek en ontmoeten de Italiaanse Marta. Elke dag vraagt ze in gebrekkig Engels aan de kippen of ze alsjeblieft de eitjes mee mag nemen. Ze is verlegen maar niet bang en ze bakt elke dag vers brood voor ons. Ze maakt dat ik m’n zusjes mis. We eten die week respectievelijk courgette lasagne, pasta met courgette pesto en gegrilde courgette, twee verschillende courgette curries, courgettesoep en als afsluiter van de werkweek waarin we onze handen kapot werken bij het maken van een greppel; courgettepizza. Wij mopperen, Marta lacht en maakt courgette grapjes. Ze maakt lobbige chocolademelk waar wij whisky in gieten en samen lachen we de zaadjes van de bessen uit de tuin tussen onze tanden bloot. Onze Italiaanse baby, ze huilt als we wegrijden, haar bosje lavendel bungelend aan de achteruitkijkspiegel.

We breiden de collectie uit met ouders van vrienden van vrienden. Weer die biertjes op het strand, weer die logeerkamer met dat verse beddengoed, weer onze vieze slippers in die smetteloze hal. Ze kookt voor het eerst veganistisch (het is heerlijk) en hij vindt het best te eten, zelfs zonder stukje vlees. De geur van de handdoeken doen me denken aan de logeerpartijtjes bij opa en oma en ’s ochtends staan er geroosterde boterhammen voor ons klaar. Het is soms moeilijk te bevatten waarom wildvreemden zomaar hun huis open zouden willen stellen voor deze twee luidruchtige en slordige zwervers maar zolang er mensen zijn die de deur voor ons open doen, stappen wij naar binnen.

We ruilen de souvenirs in voor recepten, de schelpen voor verhalen. We verzamelen kennis, adressen, dronken avonden bij het kampvuur en afscheidskussen bij het weggaan. Bands en films en wandelroutes. Daarom dankjewel. Dankjewel Ollie met je vlecht en je verschrikkelijke arbeidsmoraal. Vanaf nu kiezen we altijd een vlucht raven om tijdens een denkbeeldige oorlog ten strijde te trekken. Dankjewel Sara, Dave, Kay, Simon. Dankjewel Karen, Jules en Joe; jullie zien we terug voordat we de verhalen van Jules niet meer in detail kunnen herinneren. Dankjewel Margaret, dankjewel Mal. Dank lieve Marta en dat je maar nooit mag vergeten dat je bij ons altijd een veilige plek hebt. Dankjewel Sara, Lewis en de kleine Herb voor de rust en het vertrouwen. Dank Ross en Harriët (chips and chips op de stoep van dure restaurants, het delen van jullie vrienden). Dom, Carly, Stewart, Sophie, Masha, Iloe, Leda. De lijst is eindeloos, incompleet en altijd groeiend. Het zijn de mensen, altijd de mensen en dat we maar nooit mogen vergeten om het door te geven. Les één van wonen in een bus: deel dat wat je hebt, verwacht niets maar accepteer dat wat je gegeven wordt met open armen en oja: never waste a public toilet.