Op wat verloren spullen na – emmers, een oude koelkast, drie kussens, ons bed – is het huis leeg. Het ruikt naar het feestje van gisteravond (zuur) en een heel klein beetje naar kerstboom, vind ik. Ik sleepte de boom een paar weken terug onze toen al leger wordende woonkamer in. Jij moest lachen om zo veel sentiment maar deed wel steeds als eerste de lichtjes aan. En nu is het kerstavond. Ik zet kaarsjes op de vloer waar we vannacht nog wild op dansten, leun tegen de muur waar ooit een bank stond. Het licht laten we uit vanavond. We zoeken gezichten in de knoesten van de vloer, vinden nog één keer de scheuren en butsen en onafgemaakte plannen van een leven geleefd. Van een huis gedeeld. Jij fluistert: ‘dag huis’ en zachtjes zingen de echo’s van ons lege paleis een liedje van vroeger terug.

Drie keer knipperen: een jongen die gitaar speelt, een tafel vol schillen. Een bus in een veld, een bus in de bergen, een bus op de parkeerplaats van een goedkope supermarkt. Jij gehurkt met je rug tegen een muur (een radio tussen je benen), jij met je armen in de lucht (een golf, je dunne lijf bedekt met kippenvel als je lachend terug rent), jij in een volle kroeg bijtend op je pen, buiten regen, binnen de verhalen van gisteren en die dag daarvoor. Kilometers bos en berg en zonovergoten vrijheid en heel af en toe een glimp van wat er zich in een ander leven af had kunnen spelen. Drie keer knipperen: een blauw omlijst ‘Nederland’ flitst voorbij.

Ik heb lang nagedacht over hoe ik onder woorden wilde brengen hoe het voelde die eerste maand terug. Hoe onvoorstelbaar snel je opgezogen wordt door het leven dat je eigenlijk niet gemist hebt. Hoe moeilijk het is om je plek weer te vinden. Hoe moeilijk het is om uit te leggen dat je niets (niets) liever wilt dan je geliefden om je heen hebben, maar hoe die geliefden ook zo snel te veel zijn of veel te weinig juist. Hoe ik moest leren dat alles wat ik dacht geleerd te hebben zo ineens verdwenen leek te zijn. Ik wilde zo graag mee doen. Ik wilde alle feestjes en alle mensen en alle afspraken en verplichtingen en gewoontes die daar bij horen. Ik wilde het allemaal en niets paste meer zoals het ooit deed. Een veel te krappe jas om veel te grote verwachtingen. Het heeft een ruime maand gekost om me te realiseren dat ik niet zomaar het leven van een ander in kan stappen en mee kan rennen. Ik kan niet meer zo hard. Belangrijker nog: ik wil niet meer zo hard. Ik wil veranderd kunnen zijn zonder een ander te hoeven zijn. Ik wil zeggen: ik heb jullie gemist maar ik heb ook weer zin om jullie te missen straks. Hoe leg je uit dat die zes maanden een leven geleden lijken, maar toch ook maar drie keer knipperen?

Twaalf maanden later: een ander huis, een andere kerstboom, dezelfde liedjes op de radio. In het afgelopen jaar leerde ik meer over mezelf dan in alle jaren daarvoor. Ik leerde dat ik geen mooie badkamer, geen volle kledingkast, geen vijfpits fornuis nodig heb. Dat buiten zijn, geen agenda hebben, elke dag opnieuw mogen bepalen hoe de dag er uit ziet me heel goed past. Dat vervelen, hard werken, veel zingen heel goed voor je zijn. Dat jij thuis bent, dat ik thuis ben. Maar ik leerde ook dat als je een keuze maakt, in het diepe springt, het pas het begin is. Dat je elk daaropvolgende dag, elk daaropvolgend uur zelf beslist. Wat we zeggen, tegen wie. Hoe we anderen behandelen, hoe je jezelf behandelt, hoe je je dag doorbrengt en wie daar bij mogen zijn. Tel je hoogtepunten, je dieptepunten en alle ergens-daar-tussen-in-momenten. Stel mensen teleur, laat andere mensen je teleurstellen. Leer jezelf kennen, laat je niet leiden door onzekerheden, slechte gewoonten of maar-wat-zullen-de-mensen-wel-niet-denken-denken. We doen allemaal maar wat, echt. Wees lief; voor jezelf, voor anderen. Beslis dat je het leven dat je voor ogen hebt verdient (want dat doe je).

Dus dat is wat ik doe: ik sorteer en bewaar. Maak foto’s met m’n ogen en sla ze op in laatjes in m’n hoofd. De geur van de sjaal van mijn moeder, hoe het warme water van de douche de nacht wegspoelt (en dat er zoveel soorten shampoo zijn om uit te kiezen), de warmte van de houtkachel: ik heb ze. Het geluid van mijn vaders geitenwollensokken die over de houten vloer slepen, hoe mijn opa mijn oma gedag kust als hij even een boodschapje gaat halen (en dat we leerden wat krombekkies zijn ‘witte bonen, maar dan ongeveer precies tachtig procent beter’), hoe de wadden ruiken: laatje dicht. De kleur van jouw moeders jurk, het geluid van jouw vaders lach, alle tafels vol eten, vrienden en verhalen: nooit meer raak ik ze kwijt. Die ene nacht champagne om twee uur (oh en dat mijn opa zei dat het zo veel over drank gaat hier), van toen we wakker werden in de bus en de voetbalwedstrijd net begonnen was. Weer jongens met gitaren en meisjes met grote stemmen tot vroeg in de ochtend. M’n zusjes: als doctor op een podium, dansend in de nacht, in onderbroek in de keuken ’s ochtends vroeg: alles sla ik op. Ik denk terug aan die kerstavond bijna een jaar geleden en kan m’n geluk niet op. Ik tel. Ik woon met m’n liefde in een bus (één), vlieg over drie weken m’n dromen achterna (twee), ben gezond, voel me gelukkig in het lijf dat ik gekregen heb (drie, vier) en kan de fantastische mensen om me heen niet meer tellen (vijf, zes, zeven..) Ik leer, ik bedank, ik berust. Ik kus de mensen die ik zo lief heb een keertje extra.