De keuken ruikt naar vlierbessenbloesem, wiet en natte hond. De tafel is bezaaid met eten. Paddenstoelen uit het bos, aardbeien uit de tuin en een enorme berg schillen van de zoetste pompoen. Er zijn aardappelen die we vonden tijdens het onkruid wieden en bergen verse marjoraan. Ik draag geen beha en al een week hetzelfde shirt. Thijs z’n snor groeit inmiddels over z’n onderlip en z’n nagels zijn zwart van de aarde. We luisteren naar de radio, drinken de zoveelste fles rode wijn en zijn gelukkig. Man, we zijn echt hartstikke, schreeuwend gelukkig.

Het begon met een man met een vieze hoed en een grote kras op de zijkant van de bus en het eindigde met flessen whisky en mijn eerste banjoles. Er zijn verhalen over India, over Iggy Pop en over kinderen die niet van jou blijken te zijn. We besluiten een week te blijven, maar dat worden er al snel twee en voor we het weten zijn we tweeëneenhalve week verder en mogen we een paar dagen komen logeren in Londen bij de moeder van die man met de vieze hoed en, zo blijkt al snel, een indrukwekkende verhalenschat: Jules. Het is een sprookje. Een wild, zweterig, romantisch sprookje met een stinkend composttoilet en vriendschappen voor het leven. Voor nu, althans, zo proosten we.

Overdag werken we tot de blaren op onze handen staan en daarna douchen we in ons blootje achter de bus en later, met écht warm water, in een geïmproviseerde hut. Ik krijg bezoek van een muis en ik gil niet. Ik krijg bezoek van een zwerm bijen en ik gil wel. Elke avond worden we net te laat naar huis gebracht door Spike de hond en elke avond bespreken we de dag in vijf zinnen. We leren veel. Thijs leest boeken over het weer en praktisch tuinieren en ik leer vooral hoe ik ook hier exact hetzelfde ben. Je kunt wel geen beha dragen, maar twee Franse meisjes die alleen aanschuiven voor het eten en dan ook nog het godvergeten laatste stukje chocolade opeten, die worden gewoon op z’n Noord-Hollands even op hun plek gezet.

We dansen in een pub en de zangeres – minimaal zeventig en rode dreadlocks tot op haar kont – zingt ‘thank you for being such an asshole’ en wij zingen uit volle borst mee. We poepen in het bos (kuiltje graven, – shit, nee, m’n schoenen, hoor ik daar een vos, shit -, kuiltje dicht, papiertje mee) en we kijken met een verrekijker naar de zonsondergang. Joe is hier ook, hij maakt kunst en goede curry’s en we worden een gek drieluikje van mensen. Het is precies dat wat we zochten zonder dat we ooit gehoopt hadden het echt te vinden. Het is een romantische komedie, maar dan dus een waarbij je kakt in het gras en je het eten ook nadat het twee dagen op het aanrecht heeft gestaan gewoon opeet.

En nu zit ik weer in diezelfde keuken en m’n laptop voelt niet op z’n plaats. Mijn zelfgemaakte vlierbessenbloesemsiroop pruttelt op het vuur en dat stinkende hondje ligt aan m’n voeten. Het waren twee volmaakt gelukkige weken en we zijn bijna klaar om te gaan. Bijna. Nog één keer die verrekte banjo misschien, nog één fles wijn, nog één keer die godvergeten zonsondergang, nog één keer Mark Riley en nog één keer uit volle borst meezingen met Bob Dylan. Nog één keer Jules, Karen, Joe, Spike en die verrekt Franse meisjes met verse muntthee op je gat in de tuin.