Het is herfst. Toen het nog zomer was en ik met lauwwarm water achter de bus mijn bruine armen afspoelde (gouden velden voor me, zwaluwen een laatste duikvlucht in de avondzon) droomde ik al van de herfst. Ik dacht aan volle Schotse pubs (iemand achter de piano, een hond bij het vuur) en whisky in de bus (opgekruld in bed, op de achtergrond een melancholisch liedje). Ik droomde van lange wandelingen (de geur van open haard en rotte bladeren) en boeken lezen onder een dekentje (of gewoon een beetje staren, m’n handen om een beker hete thee heen geslagen). Het zou één lange geel of oranjegekleurde zegetocht worden; Thijs (z’n rossige baard een perfecte match met de van kleur van de veranderende bomen), ik (stampend door de plassen, een gelukkige glimlach op m’n lippen) en de bus (blinkend in de herfstzon). Ik kon niet wachten.

Sukkel.

Het regent al vier dagen onafgebroken. Vanochtend zijn we onze slaapplek in de haven ontvlucht, bang om zeeziek te worden van de bus die door de harde wind schommelt als een zeilschip op open zee. We voelen ons ontheemd. Mijn wandelschoenen blijken minder waterdicht dan geanticipeerd en de regen laat zich niet tegenhouden door onze geavanceerde regenjassen en weet zich via onze mouwen en capuchons een weg naar binnen te werken. Alles is nat, alles stinkt, alles is moeilijk. We parkeren de bus in het centrum van Glasgow en kibbelen over wat nu en wat straks. Thijs wil door de regen de stad verkennen (mijn zucht moet in Nederland te horen zijn geweest) en ik wil eigenlijk gewoon in bad (maak ik stampvoetend duidelijk). Thijs wint. Net als m’n misère een hoogtepunt heeft bereikt (muzikaal omlijst door het kenmerkende zompzomp-geluid van m’n doorweekte schoenen) geeft ook Thijs het op en marcheren we richting de sauna. Kwispelend van geluk (omdat warm en omdat toch gewonnen) probeer ik de weldadige warmte op te slaan voor later. Zelfs m’n kleine teentje kijkt me dankbaar aan als ze boven het water van het bubbelbad uit piept. We trakteren onszelf op een fles wijn en een diner dat we ons eigenlijk niet kunnen veroorloven en komen rozig en aangeschoten terug bij de bus. Alles is nat, alles stinkt maar m’n haren zijn gewassen en m’n voeten zijn warm en ontspannen vallen we in slaap.

Op zoek naar verlossing (de regen heeft, dat snap je, Bijbelse vormen aangenomen) nemen we de boot naar Mull. De tocht maakt me misselijk maar zodra we het eiland oprijden voel ik me thuis. Het eiland is Schotland zoals ik had bedacht dat het moest zijn dus de muziek moet hard en het raam een klein beetje open en luid brullend rijden we via een éénbaansweg het ruige landschap in. De volgende ochtend is het laatste restje storm gaan liggen en zet ik vroeg en fluitend thee om de bus op te warmen. De zon schijnt en er zijn te veel uitzichten om vast te leggen. We zijn hele dagen buiten en het regent nog steeds wel maar de wind waait de jassen droog en onze hoofden leeg. We beklimmen bergen en lopen de blaren op onze voeten langs soms zonovergoten kliffen en ’s avonds zijn daar dan toch melancholische liedjes en whisky in bed.

En zo baant de herfst zich een weg naar binnen. Ze wast onze bruine armen weg en maakt de ochtenden kil en de avonden donker. Het ongelooflijke gemak waarmee we de zomer doorkliefden is verdwenen en heeft plaats gemaakt voor een spartaans(er) bestaan. De herfst is geen romantische aaneenschakeling van slecht verzonnen hoogtepunten maar een les in je volledig overgeven, niets in de hand hebben. Het is zwaar (ik vraag me één keer hardop af waarom we hier in godsnaam blijven, Thijs zegt dat hij het niet meer leuk vindt zo) maar de hoogtepunten zijn zo hoog en in de lucht zit zoveel zuurstof dat we avond aan avond besluiten om toch te blijven. Nog één nachtje, elke nacht. In de pubs waar we opdrogen is geen piano maar wel whisky en ’s avonds lezen we opgekruld in bed boeken tot we in slaap vallen. Het is een zegetocht. Een grijze, natte zegetocht waarbij we ons elke dag rillend in onze nog vochtige wandelbroeken hijsen, klaar om de regen te bestrijden met waar we goed in zijn. Thijs berust, heeft/geeft vertrouwen, schikt in. Ik maak maandagmiddagborrelhapjes, van ons natte huis een disco, me niet langer druk om dat wat ik niet kan veranderen. De bus is een holletje nu; donker en vochtig maar met de overweldigende sensatie van thuis zodra we de deur open schuiven na een lange dag buiten spelen. En zo rijden we verder. Alles is nat, alles stinkt, alles is goed zo.