In de afgelopen weken verdwaalde ik. Het is een prettig soort verdwaald zijn; verdwalen zoals je doet na een paar flessen wijn op het terras van een Italiaanse stad, weet je wel? Het is laat maar nog warm en terwijl je zweethanden angstvallig die van je liefde vastgrijpen zodra je een verlaten parkeerterrein over moet voel je een aangename kriebel in je buik. Je hebt geen haast, hoeft ook niet echt ergens te zijn. Je liefde geeft het niks dat je handen nat zijn en het is door de spleetjes van je ogen nu al best een avontuur. Maar kwijt ben je wel.

Het overviel me wel een beetje. Voordat we vertrokken wandelden we vaak ’s avonds na het eten een rondje door het dorp waar we tijdelijk woonden. Ik vroeg dan waar Thijs het meest naar uitkeek als we straks Nederland achter ons zouden laten, waar hij tegen op zag en waar hem ’s nachts het angstzweet van uitbrak. We hadden het over onze grote reis van tien jaar terug en hoe het toch wonderlijk is dat je vrijwel direct na terugkomst alleen nog maar kunt bedenken hoe mooi het was. En hoe je jezelf in de jaren die volgen hoort herhalen dat reizen iets anders is dan vakantie, echt. En dat het is het ook, echt. Maar tot een paar weken geleden was deze reis toch vakantie, blijkbaar. Je kunt niet bepalen wanneer je nieuwe leven ophoudt met nieuw te zijn en wanneer dronken worden op een woensdag voelt als spijbelen in plaats van een welverdiende uitspatting. Het gebeurde en het overviel me.

Een paar dagen geleden, toen we met twee van onze favoriete Nederlandse vrienden vreselijk ons best aan het doen waren om de tap leeg te drinken, ging het gesprek al snel over verwachtingen versus realiteit. Hoe mijn ukelele nog altijd onaangeraakt, inmiddels diep weggeschoven, achter in de bus ligt. Hoe een verzameling onaangetaste schriftjes op me ligt te wachten in de boekenkast. Hoe die boekenkast ook minder snel leeg raakt dan verwacht. Hoe m’n dagen leger maar m’n hoofd en hart steeds voller lijken te worden. Er is meer ruimte om na te denken, iets wat ik hartstochtelijk verlangde, maar hoewel ik al drie maanden de tijd heb gehad om al die gedroomde ideeën vorm te geven merk ik dat ik mijn tijd vooral verlummel. Ik ben lui geworden, heb mijn tempo aangepast. Ik heb me voor het eerst sinds jaren weer eens echt verveeld en ben voor het eerst in mijn leven niet bezig met het najagen van een groot project. De vrienden reageerden verrast, hadden verwacht dat er achter de schermen misschien alweer een heleboel gebeurde. Maar dat doet het niet. Ik slaap, ik lees, ik eet, ik wandel, kan samen met Thijs uren een beetje in en om de bus heen rommelen, kijk een filmpje en verdoe achterlijk veel tijd op mijn mobiele telefoon (waar ik toch echt eens wat aan ga doen). Het is na alle ontmoetingen en nieuwe indrukken van de eerste twee maanden een verademing maar het is ook eng. Het is dat vanzelfsprekende comfort dat ons in eerste instantie uit ons huis dreef, op zoek naar het avontuur. Natuurlijk is het anders, natuurlijk kan het niet elke dag feest zijn (hoewel we erg ons best doen), maar toch. Maar toch: zouden we geen grootse dingen doen?

Zou ik geen boek schrijven? Zouden we geen afgrijselijk slechte band oprichten? Zouden we niet elke dag nieuwe vrienden maken? Zouden we niet vreselijk veel nieuwe dingen leren? Volledig afstand nemen van al dat gekut op social media? Zouden we niet zomaar – lekker gek – zomaar ergens heen vliegen omdat er een leuke band speelde? “Florine voor groots en meeslepend leven, waar ben je in godsnaam gebleven?” En dat is vooralsnog misschien wel de grootste winst van het in een bus wonen: het kan me allemaal wat minder schelen. Ik doe niet minder mee omdat ik even minder mee doe. Ik ben nog nooit zo gelukkig geweest met een zonnige dag, heb nog nooit met zo veel  aandacht gegeten en heb me nog nooit zo vrij gevoeld. Ik sta mezelf toe, schoorvoetend weliswaar, me te vervelen, even niet te weten wat ik wil, even vrij te zijn van grootse toekomstplannen. Ik weet niet waar we de bus morgen parkeren en ik weet ook niet of dat boek er ooit komt. Ik ben de weg kwijt maar m’n natte handen worden stevig omklemt door de jouwe en de tank is vol en de zon schijnt en uit de radio schalt de stem van Johnny Cash. Rijden maar.